Blokken op kabelblokken
 Redactionele bijdrage ingezonden door Laurens Kamp, Bingh advocaten. Op 20 februari jl. wees de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Den Haag vonnis in de zaak Koz v. Adinco [IEF 14687]. In de zaak die tot dit vonnis leidde vorderde KOZ een inbreukverbod op basis van (onder andere) een serie Gemeenschapsmodellen voor zogenaamde ‘kabelblokken’. Deze kabelblokken, zo leert het vonnis, werden door KOZ in 2005 ontworpen. KOZ heeft het uiterlijk van haar kabelblokken op twee verschillende data geregistreerd, te weten 8 november 2005 en 10 juli 2006.
Redactionele bijdrage ingezonden door Laurens Kamp, Bingh advocaten. Op 20 februari jl. wees de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Den Haag vonnis in de zaak Koz v. Adinco [IEF 14687]. In de zaak die tot dit vonnis leidde vorderde KOZ een inbreukverbod op basis van (onder andere) een serie Gemeenschapsmodellen voor zogenaamde ‘kabelblokken’. Deze kabelblokken, zo leert het vonnis, werden door KOZ in 2005 ontworpen. KOZ heeft het uiterlijk van haar kabelblokken op twee verschillende data geregistreerd, te weten 8 november 2005 en 10 juli 2006.
In het kort even de relevante bepalingen: om in aanmerking te komen voor  modelrechtelijke bescherming moet een voortbrengsel nieuw zijn en  beschikken over een eigen karakter (vgl. artikel 4 van de Verordening).  Van nieuwheid is sprake indien er geen identiek model voor het publiek  beschikbaar is gesteld (vgl. artikel 5 van de Verordening). Van een  eigen karakter is sprake indien de algemene indruk die bij de  geïnformeerde gebruiker wordt gewekt, verschilt van de algemene indruk  die bij die gebruiker wordt gewekt door modellen die voor het publiek  beschikbaar zijn gesteld (vgl. artikel 6 lid 1 van de Verordening).  Openbaarmaking wordt echter niet in aanmerking genomen, wanneer een  model waarvoor aanspraak op bescherming als ingeschreven  Gemeenschapsmodel wordt gemaakt, voor het publiek beschikbaar is gesteld  door (o.a.) de ontwerper, en gedurende het tijdvak van twaalf maanden  voor de datum van indiening van de aanvrage (de zogenaamde grace period)  (vgl. artikel 7 lid 2 onder a en b van de Verordening).
Grace period alleen voor identieke modellen?
In  de jurisprudentie en de literatuur is tot op heden nog niet uitgemaakt  of de deposant alleen een beroep kan doen op de grace period indien het  model dat hij later deponeert identiek is aan het eerder openbaar  gemaakte model, of dat dit model ook iets mag afwijken van de eerdere  openbaarmaking. Ik noem hierbij uitdrukkelijk een iets afwijkend model,  aangezien grote afwijkingen al snel tot het oordeel zullen leiden dat  het model in kwestie nieuw is en beschikt over een eigen karakter. In  dat geval voldoet het latere model aan de voorwaarden van artikel 5 en 6  van de Verordening. 
De Voorzieningenrechter kiest in deze zaak  voor de eerste optie, en gaat uit van een zeer strikte interpretatie van  de grace period. Tussen de Gemeenschapsmodellen die KOZ in 2005 heeft  geregistreerd, en de modellen van KOZ die dateren uit 2006, bestaan  slechts zeer minimale verschillen. In de Gemeenschapsmodellen uit 2005  is per uitsparing voor de kabels één aanhechting aangebracht, terwijl in  de modellen uit 2006  per uitsparingen drie aanhechtingen zijn  aangebracht (zie r.o. 4.1). Volgens de Voorzieningenrechter zijn deze  verschillen ‘te minimaal om bij de gebruiker een andere algemene indruk  te creëren’ en hebben de modellen uit 2006 dus geen eigen karakter ten  opzichte van deze eerdere modellen. 
Hoewel de modellen uit 2005  slechts negen maanden voor de modellen uit 2006 zijn geregistreerd, en  de modellen slechts op minimale punten verschillen, is blijkbaar geen  sprake van een openbaarmaking van hetzelfde model in de zin van artikel 7  lid 2 van de Verordening.
Hiermee hanteert de  Voorzieningenrechter de grace period op een zeer praktische doch strikte  manier. Indien beide modellen een identieke algemene indruk wekken op  de geïnformeerde gebruiker, dan vallen de latere modellen dus ook onder  de beschermingsomvang van het eerdere model (zie artikel 10 van de  Verordening). De verklaring voor de handelswijze van de  Voorzieningenrechter volgt mogelijk uit het feitencomplex dat aan deze  zaak ten grondslag lag: KOZ had immers de beschikking over twee sets  geregistreerde gemeenschapsmodellen. Bij nietigverklaring van de tweede  set van modellen kan KOZ nog altijd kan in dat geval op basis van de  modellen uit 2005 optreden tegen een derde die het latere model volledig  kopieert (de verschillen zijn immers slechts minimaal). De latere  modellen zijn simpelweg onnodig gedeponeerd. In zoverre valt de  overweging van de voorzieningenrechter te billijken.
Indien KOZ  echter alleen de laatste modellen uit 2006 had geregistreerd als  Gemeenschapsmodel, dan is de overweging van de Voorzieningenrechter  minder goed te begrijpen. In dat geval houdt KOZ immers alleen het  ongeregistreerde Gemeenschapsmodel op de eerste modellen over. Dit  terwijl de eerdere openbaarmaking binnen twaalf maanden voor het depot  heeft plaatsgevonden, en de verschillen tussen de beide modellen slechts  minimaal zijn.
Ruime(re) interpretatie vereist
Naar mijn  mening moet het in het laatstgenoemde geval voor een modelhouder  mogelijk zijn om zijn aangepaste model alsnog als model te registreren.  Een beroep op de grace period is in dat geval gerechtvaardigd. Als het  voor een modelhouder mogelijk moet zijn om zijn model gedurende een  periode van twaalf maanden te proberen op de markt (zie overweging 20  van de considerans van de Verordening), dan moet het voor hem ook  mogelijk zijn gedurende die twaalf maanden aanpassingen te doen en deze  aanpassingen op te nemen in het model dat hij uiteindelijk registreert.
Laurens Kamp